door Lode Melis
Twee lezers van onze weetjes, Paloma en Luís, wonen in een straat in Borgerhout die Vrijgeweide noemt.
Een vrijgeweide was vroeger een plek waar iedereen zijn vee mocht laten grazen. Een vrije weide dus. Het land was eigendom van de stad of het dorp en dus eigenlijk van alle mensen die er woonden.
Eerst dacht ik dat die straat genoemd werd naar de middeleeuwse vrijgewijden, met een ij.
Niet dus, maar de geschiedenis van die vrijgewijden is wel interessant.
Lijfeigenen in de vroege middeleeuwen
In die tijd had je mensen die lijfeigenen waren. Een vreemd woord, maar je hoort wel wat het betekent. Iemand anders was eigenaar van je lijf! Soms werden ze ook horigen genoemd omdat ze gehoorzaam moesten zijn aan hun heer. Dat kon net zo goed de abt van een klooster zijn als een graaf of een baron die op een kasteel woonde en veel grond bezat. De lijfeigenen mochten daar wonen maar ze moesten vooral de grond bewerken en het grootste deel van de opbrengst ging naar hun heer. Wanneer die een stuk land verkocht, werden de mensen die er woonden en werkten mee verkocht. Het was dus een vorm van slavernij.
Zeker niet elke grondeigenaar was een bruut en de meeste heren beschermden hun lijfeigenen. In tijden van oorlog konden ze binnen de muren van het kasteel vluchten.
Middeleeuwse stad
Toen er in de dertiende eeuw steeds meer steden ontstonden verdween het systeem van lijfeigenschap stilletjes aan. “Stadslucht maakt vrij!” hoorde je vaak zeggen, want iemand die in een stad kon wonen was een vrije mens.
Maar toen gebeurde er iets eigenaardig. Sommigen waren een beetje bang van die vrijheid. Stel dat je kleine handeltje overkop ging? Dan had je niets meer en kon je gaan bedelen …
Om zeker te zijn van bescherming, onderdak en eten, verkochten ze zichzelf aan een klooster binnen de stad. Die mensen werden vrijgewijden genoemd omdat ze zich vrijwillig hadden toegewijd aan een kerkelijke instelling.
Een andere benaming voor vrijgewijde was wastinsige. Je hoort het woordje was in dit oude middeleeuwse woord. De voornaamste bezigheid van de vrijgewijden bestond uit het maken van waskaarsen voor kerken en abdijen; buiten toortsen zowat de enige verlichting in die tijd.
Een waskaars die net werd uitgeblazen…
(Detail, Merodetriptiek, Robert Campin, ca. 1427)